We zijn in Cuba. Het land van de langstdurende revolutie van de wereld. Het land waar iedereen iets probeert te verdienen in de toeristenindustrie en de taxichauffeur meer verdient dan de arts. Waar een prachtig gerestaureerd koloniaal huis wordt ingesloten door gestutte, half ingestorte bouwvallen, en waar we nog nooit zo´n gekleurde krant hebben gelezen. Het land waar op de dag van onze aankomst “50 jaar revolutie” wordt gevierd, waar je als westerse man in no-time een jinetera (gezelschapsdame) aan je arm hebt hangen, en waar het anti-Amerikanisme nog steeds hoogtij viert. Het land waar afbeeldingen van Fidel, Raúl en Che iedere muur sieren en slogans als “Socialismo o Muerto” je toeschreeuwen.


Het land waarvan wordt beweerd dat er geen armoede bestaat, waar je als toerist met een speciale munteenheid betaalt, en waar je op iedere hoek van de straat salsamuziek hoort. Het land waar het kapitalisme langzaam gaten slaat in het comunistische systeem, waar de afritsbroek een weinig gewaardeerd kledingstuk is, en waar een Mojito goedkoper is dan een colaatje. Het land waar de dame van de douane in netpanty en ultrakort rokje onze paspoorten controleert en waar de Amerikaan niet wordt verboden om heen te reizen, maar wel om US dollars te spenderen. Waar je je op de eerste dag al afvraagt of je dit land ooit helemaal gaat begrijpen. Cuba. Het land waarvan de allergrootste vraag in ieder geval blijft: wat gaat er gebeuren na de dood van Fidel?